Er was eens een dinosoort die overleefde door muziek.
Ze waren vegetariërs en hingen rond in groepjes. Ze waren niet groot, niet groot voor dino’s (wel een meter of 8) en hadden net als de T-Rex geen grote voorpoten maar in tegenstelling tot de T-Rex hielden ze eigenlijk ook niet zo veel van vechten.
Hun staarten waren ook niet lang, sterk of stekelig maar wel veelkleurig; extra mooie patronen op de staart werden wellicht ook in de strijd gegooid bij het versieren van dino’s van de andere sekse.
Wel groot was: hun neus, veel dino’s hebben eerder snuiten; met kleine, ingebedde neusvleugeltjes maar deze neus zag er zelfs uit als een gigantische kuif. Het neusgat liep van de holte naar beneden en vervolgens zat hij naar boven omgeklapt zodat de neus over het voorhoofd heen tot achter in de nek doorloopt als een naar achter gezakte eenhoornhoorn met neusgaten.
Hierdoor kon hij heel, heel hard een grote verscheidenheid aan klanken uitstoten. De geluiden die hij door zijn neus maakte werkte niet alleen prima om zijn vrienden te waarschuwen maar ook om grotere, vleesetende dino’s af te schrikken.
Gevoeligheid voor tonen was onder dino’s naar alle waarschijnlijkheid heel gering, deze dino’s waren er absoluut koplopers in. De grote koppen met gigantische scherpe tanden konden de frequenties letterlijk niet aan.
Deze strijders hete Parasaurolophus.